17 september 2014

Rechtbanken gaan verschillend om met zaken kinderpardon

Over afwijzingen van aanvragen in het kader van het kinderpardon wordt veelvuldig geprocedeerd; dit leidt dan ook tot diverse rechterlijke uitspraken over de inhoud en toepassing van deze regeling. Wat daarbij opvalt is dat verschillende rechtbanken totaal verschillende uitgangspunten lijken te hanteren.

Allereerst heeft de Rechtbank Zwolle op 1 september 2014 een uitspraak gedaan waarin onder andere het onderscheid tussen rijkstoezicht en gemeentelijk toezicht aan de orde is geweest. In deze zaak is uitvoerig onderbouwd aangetoond dat het betrokken gezin gedurende de periode voorafgaand aan de aanvraag voor het kinderpardon wel degelijk in beeld van de (lokale) overheid is geweest. Dit gezin is overigens vóórdat het COA verplicht werd gezinnen met kinderen opvang te bieden uit een opvanglocatie gezet. In vele vergelijkbare zaken heeft het COA deze gezinnen niet opnieuw in gezinsopvanglocaties opgenomen op het moment dat duidelijk werd dat deze ontruimingen niet meer toegestaan waren.

De Rechtbank Zwolle overweegt: “Eisers hebben met vele stukken en een verklaring van de burgemeester aangetoond dat zij steeds onder toezicht zijn gebleven van de gemeentelijke overheid. Ook heeft verweerder ter zitting gemeld dat eisers in het systeem van de IND bekend zijn en waren. Met de stelling dat eisers een eigen verantwoordelijkheid hadden om de DT&V te benaderen om weer in beeld te komen van de rijksoverheid heeft verweerder een onjuiste uitleg gegeven aan het in de Regeling neergelegde beleid.”

In twee andere uitspraken van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch, beide van 22 augustus 2014, wordt echter strikt vastgehouden aan een letterlijke definitie van het onder toezicht staan van de rijksoverheid: “Uit de Kinderpardonregeling blijkt duidelijk dat het er daarbij om gaat dat vreemdelingen niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden uit beeld mogen zijn geweest bij die instanties.”  Opmerkelijk in deze twee uitspraken is dat er in het geheel niet wordt vermeld of betrokkenen in de betreffende periode ook bekend waren bij de gemeente. Kennelijk is dat voor de Rechtbank Den Bosch niet relevant.

Deze rechtbank legt eveneens de nadruk op het gedrag van de ouders. In de ogen van de rechtbank bestaan er geen belemmeringen om deze gedragingen aan de kinderen tegen te werpen. De rechtbank ziet in een aanvraag voor het kinderpardon het gezin als één geheel en trekt daaruit de conclusie dat in het geval van het kinderpardon gedragingen van ouders wel degelijk aan hun kinderen kunnen worden tegengeworpen: “In aanmerking genomen dat verweerder in de Kinderpardonregeling ervoor heeft gekozen de eenheid van het kerngezin als uitgangspunt te nemen, welk uitgangspunt ook vanuit het belang van het kind bezien niet onbegrijpelijk is, bestaat geen grond voor het oordeel dat de toerekening van de gedragingen van ouders aan het kind kennelijk onredelijk is.”

Met deze redenering gaat de Rechtbank Den Bosch echter voorbij aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) dat in artikel 3 stelt: “Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”  Ook wordt ten onrechte voorbijgegaan aan het arrest van de Hoge Raad, het hoogste rechtscollege in ons land, van 21 september 2012 over het onthouden van opvang voor gezinnen met kinderen. In overweging 3.7.2 van deze uitspraak stelt de Hoge Raad vast: “Op de Staat rust de verplichting te waken voor de rechten en belangen van minderjarigen, ook waar het gaat om minderjarige vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel, mede omdat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor gedragingen van hun familieleden”.

Zowel het IVRK als de Hoge Raad laten dus aan duidelijkheid weinig te wensen over, en stellen boven alle twijfel vast dat de belangen van het kind altijd voorop behoren te staan, dus ook bij de beoordeling van aanvragen op grond van het kinderpardon. Het wachten is nu op uitspraken in hoger beroep van de Raad van State over deze kwestie. De onzekerheid voor de kinderen en hun gezinsleden duurt voort.


Meer informatie:
De uitspraak van de Rechtbank Zwolle d.d. 1 september 2014 (zaaknummer 13/29485)
De uitspraken met zaaknummers 13/30982 en 14/1066 van de Rechtbank ’s Hertogenbosch, beide gedateerd 22 augustus 2014.

Lees ook:
09-09-14  Procedure bij Europees Hof betekent soms 'in beeld bij rijksoverheid'
02-07-14  Rechtbank Arnhem vernietigt afwijzend besluit Kinderpardon
21-09-12  Hoge Raad verwerpt cassatieberoep van de minister