08 augustus 2022

Raad van State vindt vreemdelingenbewaring Nederlander niet onrechtmatig

Raad van State vindt vreemdelingenbewaring Nederlander niet onrechtmatig
Op 20 juli jl. deed de Raad van State een opvallende uitspraak in een zeer merkwaardige zaak van een Nederlandse man van Iraanse afkomst. Hij was in vreemdelingenbewaring genomen om hem in het kader van de Overeenkomst van Dublin over te dragen aan Duitsland. De Raad van State bepaalde dat de bewaring slechts onrechtmatig was voor de ene dag dat men wist dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft, maar hem desondanks pas de volgende dag vrijliet.


Kennelijk was de man enigszins in de war en had hij daarom in Duitsland asiel aangevraagd. In Duitsland is men er niet achter gekomen dat hij de Nederlandse nationaliteit had. Vervolgens is de man weer terug gegaan naar Nederland om nu hier asiel aan te vragen. Hierop hebben de Nederlandse autoriteiten slechts gezien dat hij eerder in Duitsland asiel had aangevraagd en hem in het kader van de Overeenkomst van Dublin overgedragen aan Duitsland; de man kwam echter meteen weer terug naar Nederland. Vervolgens hebben de Nederlandse autoriteiten hem in vreemdelingenbewaring gesteld, om hem opnieuw aan Duitsland over te kunnen dragen. Toen pas stelde de man de Nederlandse nationaliteit te hebben. Na een paar dagen bleek uit onderzoek dat dit juist was. Desondanks werd hij pas een dag later vrijgelaten. 

De Rechtbank Groningen had op 4 maart 2022 geoordeeld dat de vreemdelingenbewaring van deze Nederlandse man vanaf de eerste dag onrechtmatig was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ging tegen deze beslissing in hoger beroep bij de Raad van State. Deze verwerpt het oordeel van de rechtbank, omdat de autoriteiten in eerste instantie niet wisten dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit bezat: hij had namelijk op het moment van inbewaringstelling geen identiteitsdocument bij zich. De Raad van State acht de vreemdelingendetentie alleen onrechtmatig voor de éne dag waarop de man nog in vreemdelingenbewaring zat terwijl de autoriteiten inmiddels wisten dat hij de Nederlandse nationaliteit had, maar hem desondanks pas de volgende dag vrijlieten. Voor die ene dag dat de bewaring heeft voortgeduurd terwijl de nationaliteit was komen vast te staan kent de Raad van State een schadevergoeding toe.

Dat de autoriteiten niet eerder in hun datasystemen hebben gezien dat deze man de Nederlandse nationaliteit had is wel buitengewoon merkwaardig te noemen. Immers, de man was al eerder aan Duitsland overgedragen in het kader van een Dublinclaim, en ook had hij in Nederland een asielaanvraag gedaan. De Raad van State vraagt zich echter in het geheel niet af hoe het kon gebeuren dat een Nederlandse man enkele dagen in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, en legt de verantwoordelijkheid voor het feit dat de Nederlandse nationaliteit pas later bekend werd volledig bij de verwarde man, ondanks het gegeven dat deze informatie voor de autoriteiten in hun datasystemen beschikbaar is. 
 

Meer informatie:
De volledige tekst van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 20 juli 2022 met zaaknummer 20210585/1/V3 (link naar de website van de Raad van State)

Lees ook:
16-05-22  Rechtbank: vreemdelingenbewaring in strijd met EU Terugkeerrichtlijn

Dossier Vreemdelingenbewaring in het Expertise centrum