11 februari 2011

Procedures stapelen en rekken: de pot, de ketel en de feiten

Met het bespreken van individuele dossiers in de media dient in het algemeen terughoudend te worden omgegaan. Maar over de asielprocedure van het Afghaanse meisje Sahar en haar familie is al veel gepubliceerd; deze zaak is exemplarisch geworden voor honderden kinderen in vergelijkbare situaties. Verantwoordelijk minister Leers heeft recentelijk meerdere malen over dit dossier gesproken en aangegeven dat hij geen verblijfsvergunning wil verstrekken omdat het langdurig verblijf van de familie in Nederland het gevolg is van het rekken van het verblijf door de familie zelf. Maar klopt deze stelling wel? 

De minister zegt bijvoorbeeld in een interview met de NRC van 27 januari jl. letterlijk:
“Zij zijn iedere keer tegen een beslissing ingegaan die toch helder was. Als zij het rekken, dan kunnen ze de overheid daarvoor niet verantwoordelijk stellen.”
 
En in het Udens Weekblad van 7 februari staat, als antwoord van minister Leers op de vraag waarom hij ‘een meisje van 14 jaar wil terugsturen dat al helemaal ingeburgerd is’, het volgende citaat:
“Als iemand binnenkomt die keer op keer, jaar op jaar door de rechter afgewezen wordt, maar iedere keer weer opnieuw een procedure begint en dat vijf keer volhoudt in een periode van 10 jaar, dan moet je ook durven zeggen: nou is het afgelopen.”

Uit de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 20 jan jl. vallen de hier volgende feiten af te lezen.

Voorafgaand aan de huidige asielprocedure, die zich thans in de hoger-beroepsfase bevindt, heeft de familie twee asielprocedures doorlopen. De eerste asielprocedure werd opgestart op 27 juni 2000. Hierop besliste de IND pas op 3 december 2002. Oftewel: na twee en een half jaar verblijf in Nederland werd pas de eerste beslissing genomen, terwijl de wettelijke termijn voor de eerste beslissing in een asielprocedure een half jaar bedraagt. Tegen deze negatieve beslissing is (binnen 4 weken) beroep aangetekend door de familie. Dit beroep is na bijna anderhalf jaar uiteindelijk afgewezen op 23 maart 2004. Op dat moment verbleef de familie bijna 4 jaar in Nederland.
 
Zijn deze eerste vier jaren van het verblijf nu te wijten aan het rekken van procedures door de familie? Was het immers niet de IND die er twee en een half jaar over deed om tot een afwijzende beslissing te komen? Kon de familie hier iets aan doen? Was deze beslissing van de IND na twee en een half jaar zo ‘helder’, dat zij vervolgens niet in beroep hadden moeten gaan? In heel Europa geldt al jarenlang de norm van een 'fair trial', die inhoudt dat asielzoekers (overigens net als alle mensen die de nationaliteit van het land bezitten) toegang hebben tot een onafhankelijke rechter om een beslissing van de autoriteiten te kunnen laten toetsen.

De vraag is vervolgens of de bijna anderhalf jaar die het beroep duurde aan de familie te wijten is. De lange termijn voor de behandeling van het beroep kan de familie toch niet worden verweten? Zij was voor de behandeling van het beroep afhankelijk van de wachttijden bij de rechtbank, waarvoor de rijksoverheid politiek verantwoordelijk is! Kortom: de eerste vier jaren van het verblijf zijn allerminst in de schoenen te schuiven van de familie.
 
Omdat de familie meende over nieuwe feiten en omstandigheden ('nova') te beschikken, heeft zij op 7 oktober 2004 gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om een tweede asielaanvraag in te dienen. Hierop besliste de IND pas op 3 juli 2007, oftewel ruim twee en een half jaar nadat de aanvraag werd ingediend, opnieuw ver over de wettelijke termijn van een half jaar. Tegen deze negatieve beslissing heeft de familie (binnen 4 weken) beroep ingediend. Dit beroep is uiteindelijk gedeeltelijk toegewezen op 1 februari 2008. Hiertegen ging de IND zelf in hoger beroep! Uiteindelijk pakte het hoger beroep op 4 september 2009 alsnog negatief uit voor de familie. Kortom: de definitieve beslissing in de tweede procedure duurde bijna 5 jaar.

Zijn deze vijf jaren die de tweede asielaanvraag duurde, nu volledig aan de familie te wijten? Ook in de tweede procedure duurde het immers ruim twee en een half jaar voordat de IND tot een beslissing kwam. Waarom kon de IND de tweede aanvraag niet sneller afwijzen, als de familie toch alleen maar bezig was om het verblijf te rekken? De vraag is vervolgens of de ruim twee jaar die het beroep en het hoger beroep in totaal in beslag namen, te wijten zijn aan de familie. Was het immers niet de IND zelf die dit keer inging tegen de beslissing van de rechtbank en in hoger beroep ging? Is deze anderhalf jaar dat het hoger beroep duurde dan te wijten aan de familie? Ook wijst het feit dat de rechtbank in deze procedure ten gunste van de familie besloot, erop dat de zaak helemaal niet zo ‘helder’ was als minister Leers wil doen geloven. Kortom: ook ten aanzien van de bijna vijf jaar die de tweede procedure in beslag nam, is het onterecht om dit tijdsverloop geheel in de schoenen te schuiven van de familie.

En in de derde, nog lopende asielprocedure, die is aangespannen op grond van het lange verblijf en inburgering in Nederland enerzijds en de slechte situatie in Afghanistan anderzijds, is het wéér de minister die in hoger beroep gaat bij de Raad van State, omdat hij zich niet wenst neer te leggen bij de beslissing van de Rechtbank Den Bosch op 20 januari jl.

Al met al slaat de minister de plank dus behoorlijk mis met zijn opmerking dat het de familie is die de zaak rekt, en dat de overheid niets valt te verwijten in deze!


Meer informatie:
Uitspraak Rechtbank Den Bosch d.d. 20 jan 2011
Brief van minister Leers aan de Tweede Kamer d.d. 27 jan 2011
NRC 27 jan 2011: Interview "Probleem is, Sahar is niet uniek genoeg"
Trouw 8 feb 2011: Commentaar "Wat de overheid mag, mag een asielzoeker zeker: in beroep gaan"
Reformatorisch Dagblad 10 feb 2011: Opinie "Nieuwe, strenge asielwetgeving wassen neus" (prof dr Heinrich Winter)

Zie ook:
13-11-11  Minister Leers bezorgt asielketen onnodig extra werkdruk

Aanvulling:
Naar aanleiding van de uitspraken van de minister in de media over de zaak Sahar en het stapelen van procedures hebben de Kamerleden Spekman (PvdA), Janssen (SP), Schouw (D66), Dibi (GL), Voordewind (CU) en Thieme (PvdD) op 14 februari schriftelijke vragen gesteld. Op 9 maart heeft minister Leers de Kamer geschreven niet in staat te zijn deze binnen de gestelde termijn te beantwoorden.