05 april 2022

Onjuiste informatie over terugkeer staatlozen

Onjuiste informatie over terugkeer staatlozen
Staatssecretaris Ankie Broekers-Knol heeft de Tweede Kamer niet juist geïnformeerd over het aantal staatlozen dat terugkeert naar het land waar ze zijn geboren of hebben gewoond. Sterker nog: er zijn géén staatlozen teruggekeerd naar hun land van herkomst in de 4 jaar tijd waar de staatssecretaris het over heeft. Dat blijkt uit stukken die INLIA heeft opgevraagd met een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur.


Wat is er aan de hand
Broekers-Knol stelde in december vorig jaar in een nota aan de Kamer dat er van 2015 tot 2019 zo’n 190 staatlozen ‘aantoonbaar’ waren vertrokken. INLIA wilde weten hoeveel mensen er nu écht waren teruggekeerd naar een land van herkomst of van eerder verblijf en deed een WOB-verzoek. Uit de opgevraagde gegevens blijkt nu dat er helemaal niemand van deze 190 mensen is teruggekeerd naar het land van herkomst. Het gaat bovendien ook niet om vreemdelingen waarvan is vastgesteld dat zij staatloos zijn. Mogelijk zijn ze dat wel, maar dat is in ieder geval niet wettig vastgesteld. 

110 mensen uit de groep waar het om gaat, zijn in het kader van 'Dublin' overgedragen aan een ander EU-land met een speciale 'Dublin Laissez-Passer'. Het gaat dan om mensen die in dat land al asiel hebben gevraagd. Dat is wezenlijk iets anders dan terugkeer naar een land van herkomst. Nog eens 75 anderen staan in de categorie ‘overig vertrek’. Dit gaat deels ook om mensen die naar een ander EU-land zijn gegaan: namelijk mensen met een verblijfsvergunning daar. Verder betreft deze categorie mensen waarbij de vliegmaatschappij waarmee ze aankwamen hen direct weer mee terug heeft moeten nemen. Tot slot betreft het nog mensen die naar landen konden waarmee Nederland een terugkeer- en overnameovereenkomst heeft. 

Waarom is dit belangrijk
De staatssecretaris voert de terugkeer aan als reden om staatlozen geen verblijfsvergunning voor Nederland te geven. In de nota staat letterlijk: Als terugkeer mogelijk is, is er geen noodzaak om een (nationale) verblijfstitel toe te kennen. Dat terugkeer in sommige gevallen mogelijk is, blijkt ook uit de eerder vermelde gegevens van de DT&V, waaruit volgt dat tussen 2015 en 2019 in ongeveer 190 gevallen sprake is van aantoonbaar vertrek. (pag.14)

Dit argument lijkt geen stand te kunnen houden nu ten eerste blijkt dat van niemand van deze mensen is vastgesteld dat ze staatloos waren en ten tweede blijkt dat niemand is teruggekeerd naar het land van herkomst.

 

Meer informatie:
De nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstuk 35687 nr 6 d.d. 22 december 2021, behorende bij het wetsvoorstel Vaststellingsprocedure Staatloosheid, dat op 5 april tijdens een plenair debat in de Tweede Kamer behandeld zal worden.
Het antwoord van de Dienst Terugkeer & Vertrek d.d. 22 maart 2022 op het informatieverzoek van INLIA d.d. 22 december 2021

Expertisedossier Staatloosheid