23 februari 2021

Prejudiciële vragen over medische behandeling als beletsel voor uitzetting

Prejudiciële vragen over medische behandeling als beletsel voor uitzetting
De Rechtbank Den Bosch heeft op 4 februari 2021 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU over medische problematiek, in relatie tot uitzetting en het recht op privéleven in de zin van art. 8 EVRM.


Een Russische vreemdeling lijdt sinds zijn pubertijd aan een zeldzame vorm van bloedkanker. Zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het recht op gezins- en privéleven) is door de IND afgewezen. Ook wordt aan hem geen uitstel van vertrek verleend vanwege medische redenen door toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet *).

Betrokkene wordt in het kader van pijnbestrijding in Nederland behandeld met medicinale cannabis ('wiet'), omdat een alternatieve behandeling niet voldoende effectief is en daarvoor zelfs een contra-indicatie bestaat. Behandeling met medicinale wiet is in Rusland echter niet beschikbaar. Uitzetting van betrokkene naar Rusland zou dus betekenen dat er geen goede pijnbestrijding meer mogelijk is.

Voor de rechtbank is thans niet duidelijk of een toename van lijden op zichzelf een beletsel kan vormen voor de uitzetting. De Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State heeft zich, als hoger-beroeps instantie, hierover nog niet uitgelaten in het kader van art. 64 Vw. De rechtbank vraagt zich echter ook af of het Handvest voor de Grondrechten van de EU (hierna:  Handvest) alsmede de EU Terugkeerrichtlijn hieraan niet in de weg staan. De rechtbank wendt zich dan ook tot het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) met de volgende vraag:

I. Kan een aanzienlijke toename van intensiteit van pijn door het uitblijven van een medische behandeling bij een ongewijzigd ziektebeeld een situatie opleveren die in strijd is met artikel 19, tweede lid, Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest indien geen uitstel van de vertrekplicht die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn wordt toegestaan?

Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State spelen alleen de medische gevolgen die zich binnen een periode van drie maanden na het stopzetten van de behandeling, een rol bij de beoordeling of een 'medische noodsituatie' zal ontstaan. De Raad van State heeft nooit een onderbouwing gegeven voor de vaststelling van een maximum periode van drie maanden in dit kader. De IND heeft het begrip 'medische noodsituatie' (inmiddels) als volgt omschreven in de Vreemdelingencirculaire (A3/7.1.3 Vc): 
“die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.”

De rechtbank vraagt zich af of een dergelijke vaste termijn niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en het Handvest en stelt het HvJEU daarom de volgende vraag:

II. Is het bepalen van een vaste termijn waarbinnen de gevolgen van het uitblijven van een medische behandeling zich moeten verwezenlijken om medische beletselen voor een terugkeerplicht die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn aan te moeten nemen verenigbaar met artikel 4 Handvest gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest? Indien het bepalen van een vaste termijn niet in strijd is met het recht van de Unie, is het een lidstaat dan toegestaan een algemene termijn te bepalen die voor alle mogelijke medische aandoeningen en alle mogelijke medische gevolgen gelijkluidend is?

Ook heeft de Raad van State reeds eerder bepaald dat artikel 8 EVRM geen rol speelt bij de beoordeling van uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank vraagt zich echter af of ernstige medische problematiek geen rol kan spelen in een verblijfsprocedure op grond van privéleven in de zin van art. 8 EVRM volgens het Handvest en de Terugkeerrichtlijn, en stelt daarom tenslotte nog de volgende twee vragen aan het HvJEU. 

III. Is het bepalen dat de gevolgen van de feitelijke uitzetting uitsluitend beoordeeld dienen te worden bij de vraag of en onder welke voorwaarden de vreemdeling kan reizen verenigbaar met artikel 19, tweede lid, Handvest gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en de Terugkeerrichtlijn?

en

IV. Vereist artikel 7 Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en tegen de achtergrond van de Terugkeerrichtlijn, dat de medische gesteldheid van de vreemdeling en de behandeling die hij hiervoor in de lidstaat ondergaat dient te worden beoordeeld bij de vraag of privéleven tot verblijfsaanvaarding moet leiden? Vereist artikel 19, tweede lid, Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 Handvest en artikel 4 Handvest en tegen de achtergrond van de Terugkeerrichtlijn dat bij de beoordeling of medische problemen uitzettingsbeletselen kunnen opleveren privéleven en familieleven zoals bedoeld in artikel 7 Handvest betrokken dienen te worden?

 
 
Meer informatie:
De tekst van de verwijzingsuitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 4 februari 2021 met zaaknummer NL20.6998 (download pdf-bestand, 23 pagina's)
 
*)  Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 luidt:  "Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.”
 
 
Lees ook:
06-05-13  Jaarverslag 2011 van het Bureau Medische Advisering (over adviezen van het BMA in art. 64 procedures)