27 januari 2017

Rechtbank Arnhem: verwestering valt onder Vluchtelingenverdrag

Rechtbank Arnhem: verwestering valt onder Vluchtelingenverdrag
De Rechtbank Arnhem heeft uitgesproken dat een verwesterde levensstijl recht op bescherming onder het Vluchtelingenverdrag kan geven, omdat verwestering als afvalligheid kan worden beschouwd en van een verwesterde vrouw niet mag worden verlangd dat zij zich bij terugkeer aanpast aan de in dat land geldende religieus en politiek voorgeschreven normen.


Veel vrouwen, die uit landen afkomstig zijn waar zij een ondergeschikte positie hebben en worden geacht zich aan bepaalde gedragsnormen te houden, komen in het ‘westen’ voor het eerst in aanraking met de mogelijkheid om zichzelf te ontplooien en ook een eigen leven op te bouwen. Voor deze vrouwen kan het naarmate zij langer in Nederland verblijven niet alleen lastig maar zelfs gevaarlijk zijn om op den duur terug te keren naar hun land van herkomst. Niet alleen door kledingkeuze of gebruik van make-up, maar zelfs door de manier van lopen of het al dan niet maken van oogcontact kan opvallen dat deze vrouwen ‘verwesterd’ zijn.

In landen waar vrouwen niet geacht worden zich zodanig te gedragen kan dit op verschillende manieren gevaarlijk voor hen uitpakken. In Somalië wordt het westen door bijvoorbeeld de terreurbeweging Al Shabaab geassocieerd met de vijand, en mensen die lange tijd in het westen hebben verbleven kunnen gemakkelijk worden aangezien als ‘spionnen’. In andere landen waar vrouwen zich aan bepaalde sociale en/of culturele normen dienen te houden kan verwestering zelfs worden aangezien als afvalligheid; in het ergste geval kunnen vermeende afvalligen zelfs ter dood worden gebracht.

Tegenover de duidelijke risico’s van terugkeer van ‘verwesterde’ vrouwen na een lang verblijf in Europa staat de terughoudendheid van de IND om deze omstandigheid aan te nemen als grond voor verlening van een asielvergunning. In het beleid voor bijvoorbeeld Afghanistan sluit de IND deze grond zelfs uitdrukkelijk uit.

 
Art C7/2.8 vreemdelingencirculaire:
 
Verwesterde vrouwen
 
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
 

Hoe deze stellingname van de IND zich verhoudt tot nationale en internationale regelgeving en verplichtingen werd bepaald in een zaak voor de Rechtbank Arnhem die daarin op 18 januari 2017 uitspraak deed. In deze zaak beoordeelt de rechtbank de situatie van een Afghaanse vrouw die tijdens haar verblijf in Nederland een opleiding voor filiaalmanager van een kledingwinkel heeft gevolgd, geen boerka meer draagt en heeft uitgesproken zich in Afghanistan niet weer te willen conformeren aan de in haar optiek beperkende sociale en religieuze normen. Betrokkene geeft aan nog steeds moslima te zijn, maar niet langer achter de sociale en/of religieuze normen te staan zoals deze in Afghanistan de positie van vrouwen aanzienlijk beperken.

 

Met een beroep op het geldende beleid heeft de IND (hieronder aangeduid als 'verweerder') haar aanvraag afgewezen. Betrokkene (aangeduid als 'eiseres 2' of 'de vreemdeling') beroept zich tegenover de rechtbank op het Vluchtelingenverdrag, waarin het begrip ‘vluchteling’ wordt gedefinieerd als een persoon met “gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging”. De rechtbank gaat in op de vraag in hoeverre ‘verwestering’ onder deze definitie valt.

rechtsoverweging 23.2.1 [over het begrip ‘godsdienst’]

(...) Anders dan verweerder acht de rechtbank bij het voorgaande minder relevant of een vreemdeling, zoals eiseres 2, de westerse levensstijl zelf als uiting van het geloof ziet. Immers, zo volgt uit artikel 3.37, tweede lid, van het Vb 2000 en artikel 10, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn, doet het bij de beoordeling of de vrees van de vreemdeling voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag gegrond is, niet ter zake of de vreemdeling in werkelijkheid de - in dit geval - godsdienstige kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging, indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven. Daaraan is naar het oordeel van de rechtbank voldaan nu iemand met een westerse levensstijl door de actoren van de vervolging in Herat zal worden gezien als afvallige. Bij het voorgaande plaatst de rechtbank de opmerking dat eiseres 2 ter zitting gemotiveerd heeft aangegeven dat zij nog immer het islamitische geloof aanhangt, maar dat zij zich door nieuwe inzichten verkregen in Nederland niet langer kan vinden in de normen en gedragsregels zoals deze in Afghanistan worden gehanteerd en de beperkingen die haar - en vrouwen in het algemeen - aldaar worden opgelegd.
 
23.2.2 [over het begrip ‘politieke overtuiging’]
 
(...) Dat bij het begrip politieke overtuiging sprake moet zijn van een overtuiging ingegeven vanuit een bepaalde politieke context of dat iemand politiek actief dient te zijn, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, volgt de rechtbank niet nu dit niet op deze wijze in het beleid staat vermeld en dit daaruit ook niet kan worden afgeleid. Dit beleid is ook in overeenstemming met het
Vluchtelingenverdrag, de Kwalificatierichtlijn en de opvattingen van de United Nations High Commissioner for Refugees. Ook in dit verband is naar het oordeel van de rechtbank overigens minder relevant of het gedrag van de betrokken vreemdeling is gebaseerd op activiteiten die daadwerkelijk door een politieke overtuiging zijn ingegeven, nu voldoende is dat het gedrag door de actor van de vervolging als zodanig aan de betrokkene wordt toegeschreven.
 
23.3 
 
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een westerse levensstijl zoals door eiseres 2 beschreven, afgezet tegen de heersende maatschappelijke en cultureel-religieuze normen in Herat, Afghanistan, valt onder de begrippen godsdienstige en politieke overtuiging als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of ook sprake kan zijn van vervolging op grond van het behoren tot een bepaalde sociale groep, namelijk die van vrouwen met een westerse levensstijl, geen bespreking.
 

De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat gevaren vanwege verwestering onder de definities uit het Vluchtelingenverdrag vallen, niet zozeer omdat de betrokken vrouw zelf een politieke of religieuze boodschap verkondigt, maar vooral om hoe haar handelen door de mogelijke aanrichters van het gevaar in hun religieuze en politieke context wordt ervaren. In dit geval kan dergelijk handelen in Afghanistan, zoals gezegd, worden opgevat als afvalligheid van de islam.

Vervolgens stelt de rechtbank aan de orde in hoeverre van verwesterde vluchtelingen verwacht mag en kan worden dat zij zich weer aanpassen aan de geldende normen en waarden. De rechtbank haalt enkele uitspraken van het Europees Hof van Justitie aan, waarin duidelijk wordt gemaakt dat van vluchtelingen met een reële angst voor vervolging op de in het Vluchtelingenverdrag benoemde gronden zoals godsdienst of politieke overtuiging niet mag worden verwacht dat zij zich aanpassen aan de lokaal geldende norm:

23.6
Dat hij het gevaar uit de weg kan gaan door af te zien van bepaalde handelingen is, in beginsel, niet relevant. Zeker ook uit de conclusie van de advocaat-generaal Bot van 19 april 2012 bij het voornoemde arrest inzake Y en Z, volgt dat het niet zo is dat een vervolging niet langer een vervolging is omdat de betrokkene bij terugkeer in zijn land van herkomst blijk kan geven van terughoudendheid en discretie bij de uitoefening van zijn rechten en vrijheden door zijn seksuele geaardheid en zijn politieke opvattingen te veinzen, zijn lidmaatschap van een gemeenschap te verbergen, of door af te zien van het beleven van zijn godsdienst. Een eis tot aanpassing zou afbreuk doen aan de rechten die de Kwalificatierichtlijn beoogt te vrijwaren, in dit geval het recht van vrouwen zoals eiseres 2 om zonder angst voor vervolging gedrag te vertonen dat afwijkt van de in Afghanistan religieus en politiek voorgeschreven normen.

Als deze uitspraak ook in hoger beroep in stand blijft zou dit een significante wijziging voor het Nederlandse asielbeleid betekenen omdat ‘verwestering’ tot nu niet leidde tot asiel. 



Meer informatie:
De volledige tekst van de uitspraak van de meervoudige kamer van de Rechtbank Arnhem van 18 januari 2017 met zaaknummers AWB 16/733, AWB 16/735 en AWB 16/732 (download pdf-bestand 14 pag's)

Lees ook:
04-08-14  Raad van State: vreemdeling moet zelf bewijzen niet onder terreur te kunnen leven 
16-01-14  Uitspraak Rechtbank Roermond over verwesterde Somalische jongen
16-08-12  Raad van State: mate van verwestering van Somalische asielzoeker moet meewegen
20-04-11  Nadere toelichting van minister Leers op 'verwestering'