28 februari 2017

RB Haarlem: jurisprudentie RvS over nova al jaren in strijd met EU-richtlijn

RB Haarlem: jurisprudentie RvS over nova al jaren in strijd met EU-richtlijn
De strikte wijze waarop de Raad van State de criteria voor het kunnen inbrengen van nieuwe informatie in asielprocedures hanteert is al jarenlang in strijd met de EU-Procedurerichtlijn. Dit is de opmerkelijke conclusie van de Rechtbank Haarlem.

In het bestuursrecht, waar het vreemdelingenrecht ook onder valt, geldt dat iemand na een afwijzing alleen een nieuwe aanvraag in kan dienen wanneer hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, zogenaamde ‘nova’ (meervoud van 'novum') inbrengt. Uit deze nieuwe bewijsstukken, die betrokkene niet eerder had kunnen indienen, moet blijken dat er iets is veranderd in de situatie van de vreemdeling, en wel zo dat de omstandigheden ten tijde van het eerdere besluit zodanig zijn veranderd dat de IND een nieuwe beoordeling moet maken. Dit 'novum' kan bewijsmateriaal zijn waar de vreemdeling eerder nog niet over (had kunnen) beschikken, maar ook een wijziging van het Nederlandse beleid ten aanzien van het betreffende land.

In de Nederlandse rechtsspraak is sinds 2002 de lijn van de Raad van State geweest dat deze nieuwe informatie moet dateren van na de (definitieve) beslissing van de IND op een eerdere asielaanvraag, dan wel niet eerder door de asielzoeker had kunnen worden ingebracht. Wanneer de IND van mening is dat de vreemdeling deze informatie wel eerder ter beschikking had, of in de ogen van de IND had moeten hebben, wordt de nieuwe informatie, hoe relevant voor de procedure deze ook is, in principe niet inhoudelijk beoordeeld.

In een uitspraak van 7 februari 2017 is de Rechtbank Haarlem ingegaan op deze jurisprudentie. Deze rechtbank stelt dat de IND een asielverzoek niet mag afwijzen met de reden dat de asielzoeker de nieuwe informatie/bewijzen eerder had moeten en/of kunnen overleggen, omdat dit volgens art. 40 lid 4 van de EU-Procedurerichtlijn alleen mag als daarover expliciet een bepaling in de nationale wetgeving is opgenomen, en in de Nederlandse Vreemdelingenwet  (Vw) is dit niet het geval. Letterlijk stelt de rechtbank hierover in rechtsoverweging 6.5:
“Anders dan in het tweede en derde lid, van artikel 40 van de Procedurerichtlijn, is in het vierde lid van dat artikel de mogelijkheid voor lidstaten opgenomen om in het kader van een opvolgende asielaanvraag een verwijtbaarheidstoets ("buiten zijn toedoen") in de nationale wetgeving op te nemen, maar gelet op de tekst van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw heeft Nederland er niet voor gekozen om het vierde lid te implementeren. (...) De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder (...) ten onrechte een verwijtbaarheidstoets heeft gehanteerd.”

Hieruit blijkt dat de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State aangaande de strikte nova-criteria al sinds 1 december 2007 in strijd is met de EU-Procedurerichtlijn. Die richtlijn had namelijk voor 1 december 2007 in de Nederlandse wetgeving moeten zijn opgenomen, maar dit is niet gebeurd.


Meer informatie: 
De uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem d.d. 7 februari 2017 met zaaknummer AWB 17/772
Een link naar de ‘oude’ EU-procedurerichtlijn 2005/85/EG d.d. 1 dec 2005 
Een link naar de ‘nieuwe’ EU-Procedurerichtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013, waaronder Art. 40 lid 4 ("buiten zijn toedoen") waaraan de rechtbank refereert

Lees ook:
22-12-16  Raad van State geeft eindelijk gevolg aan jurisprudentie Europees Hof
10-11-16  'Raad van State schendt EU-recht'
08-07-15  Raad van State eist onmogelijk bewijs